Schrijven is Goud
“Wanneer was de laatste keer dat je iets voor het eerst deed?” vroeg een vriend me laatst. Misschien wel nu. Nee, ik weet het zeker: nu. Ik ben zelfs bezig aan een hele reeks Eerste Keren. Op mijn laptop staan vier manuscripten in verschillende stadia van wording en een vijftal ruwe ideeën, klaar om uitgewerkt te worden. Hoe dat in zijn werk gaat, vertel ik u hier.
Dertig jaar writer's block
Vier manuscripten tegelijk onder handen. Dat is nooit eerder zo geweest. Dertig jaar geleden heb ik een keer de eerste tien pagina’s van een verhaal op papier gezet, waarna het strandde wegens gebrek aan inspiratie. Een writer’s block op pagina elf van je eerste grote roman, dat drukt je wel met je neus op de feiten. Daar bleek een nuttige les in te zitten: van fictie moet ik het blijkbaar niet hebben.
Er zijn drie redenen dat deze verhalen er nu wel komen. Over de eerste reden kan ik kort zijn: net als de gelegenheid de dief maakt, maakt hij ook de schrijver. Om te schrijven heb je veel tijd nodig. En afzondering. Die had ik nooit, net als 99% van de brave huisvaders, vanwege de gebruikelijke drukte van een eenentwintigste-eeuws gezinsleven. Vrouw, dochter, zoon. Voetbaltraining, gitaarles, kinderfeestjes, lekke fietsbanden, ouderavonden, wiskundehuiswerk, dat soort tijdvreters. Vanwege een operatie was ik plotseling drie maanden aan bed gekluisterd en voilà: een gelegenheid. Over de operatie ga ik niets schrijven, die is niet interessant. Iets met een groot litteken op mijn rug, vier titanium schroeven en een kapotte rugwervel. Maar dan in omgekeerde volgorde. Het begon met de kapotte wervel en eindigde met de bleke ritssluiting die alleen iemand op zal vallen die in het zwembad nog met interesse kijkt naar een iets te dikke man van bijna vijftig. De jonge blonde god die ik in mijn eigen hoofd ooit was, bestond toch al niet meer. Dat litteken is als het zoveelste krasje op het blad van een oud schoolbankje. Kortom: als het goed gaat met de revalidatie zal het straks niemand meer opvallen wat er is gebeurd. Tegen de tijd dat ik met hulp van de fysiotherapeut weer rechtop kan lopen, loop ik waarschijnlijk al krom.
Er zijn drie redenen dat deze verhalen er nu wel komen. Over de eerste reden kan ik kort zijn: net als de gelegenheid de dief maakt, maakt hij ook de schrijver. Om te schrijven heb je veel tijd nodig. En afzondering. Die had ik nooit, net als 99% van de brave huisvaders, vanwege de gebruikelijke drukte van een eenentwintigste-eeuws gezinsleven. Vrouw, dochter, zoon. Voetbaltraining, gitaarles, kinderfeestjes, lekke fietsbanden, ouderavonden, wiskundehuiswerk, dat soort tijdvreters. Vanwege een operatie was ik plotseling drie maanden aan bed gekluisterd en voilà: een gelegenheid. Over de operatie ga ik niets schrijven, die is niet interessant. Iets met een groot litteken op mijn rug, vier titanium schroeven en een kapotte rugwervel. Maar dan in omgekeerde volgorde. Het begon met de kapotte wervel en eindigde met de bleke ritssluiting die alleen iemand op zal vallen die in het zwembad nog met interesse kijkt naar een iets te dikke man van bijna vijftig. De jonge blonde god die ik in mijn eigen hoofd ooit was, bestond toch al niet meer. Dat litteken is als het zoveelste krasje op het blad van een oud schoolbankje. Kortom: als het goed gaat met de revalidatie zal het straks niemand meer opvallen wat er is gebeurd. Tegen de tijd dat ik met hulp van de fysiotherapeut weer rechtop kan lopen, loop ik waarschijnlijk al krom.
Vier Onderwerpen
Ten tweede: een onderwerp. Dat klinkt misschien vreemd, maar het bedenken van een onderwerp om iets over te schrijven is een levensgroot obstakel. Althans voor mij. Het onderwerp moet zich lenen om uiteen te rafelen tot een verhandeling van een paar honderd pagina’s en tegelijk interessant zijn voor anderen. Er is al veel te vaak een magnum opus onderin de la beland wegens totale onbenulligheid van een onderwerp dat alleen voor de narcist die het schreef boeiend was. Het onderwerp moet voldoende benutbare invalshoeken bieden om tientallen hoofdstukken na elkaar interessant te blijven, zowel voor de schrijver die ze ontgint en exploiteert, als voor de lezer die zich er toch door moet worstelen. In mijn geval was er alleen maar voor nodig dat ik me over een bepaalde drempel heen zette: mijn werk. Dertig jaar geleden werd ik geblokkeerd door het belachelijke principe dat ik niet over mijn werk mocht schrijven. Niet dat ik mijn werk niet interessant vond, maar het zou toch nooit zo kunnen zijn dat anderen dat interessant zouden vinden? Nu ben ik erachter dat er nog honderdduizenden mensen hetzelfde werk doen en dat ook zij van hun werk houden. Misschien niet zo hartstochtelijk als ik, maar een dergelijke ziekelijke afwijking is bij mijn potentiële publiek niet per se nodig.
Misschien was de oprichting van www.managementboek.nl wel het bewijs waar ik op wachtte. Als er een website met bijbehorende shop wordt gewijd aan managementboeken, dan zal er wel een markt voor zijn. Het kostte mij, als doorgewinterde sukkel, echter dertig jaar voordat dat kwartje viel.
De Vorm
De laatste reden: de vorm. Natuurlijk maakte ik wel vaker aantekeningen van belangrijke gebeurtenissen of leermomentjes, om ‘ooit’ nog te gebruiken. Maar nadat ik zelf tientallen, zo niet honderden, managementboeken heb doorgeworsteld, heb ik een grondige allergie tegen ze ontwikkeld. De hoogverheven betweterigheid, de hautaine arrogantie, de semiwetenschappelijke toon waarmee ze geschreven zijn staat zo in schril contrast met het gepruts en geklungel dat je in de praktijk tegenkomt, dat ik managementboeken nauwelijks meer serieus kon nemen. Dat niet alleen, ik kon me steeds minder voorstellen dat iemand zulke saaie droge stof tot zich zou willen nemen. En wat lees je in recensies? “Heel herkenbaar.” Waarom zou ik mijn tijd verspillen aan een boek dat “heel herkenbaar” is. Als lezer, maar nog veel meer als schrijver. Blijkbaar is dat een groot compliment, maar ik zou denken dat het lezen van herkenbare wijsheden totale tijdverspilling is. Of is dat wat de lezer wil? Tijdens het lezen het gevoel hebben “zie je wel, dat wist ik al”? Besteed je 19,95 plus tien uur leestijd om het zelfvoldane gevoel te beleven “gelukkig, ook Jim Collins schrijft alleen maar dingen die ik al wist”. Nee, dacht ik, dan liever: “Heel herkenbaar, maar gelukkig was het ook spannend om te lezen.”
Verhalen dus. In de vorm van een roman, of een novelle. Een anekdote die, ondanks alle management-gelul dat de schrijver zo nodig kwijt wil, een plot heeft om de lezer van de ene naar de andere bladzijde te lokken. Een verhaal geeft meteen nog een oplossing voor een ander probleem dat ik met managementboeken altijd heb: de ‘ja-maar’-factor. Ik weet niet of het voor u ook geldt, maar ik gok van wel: bij het lezen van een managementboek schiet je doorlopend heen en weer tussen drie gedachtes. Natuurlijk denk je het grootste deel van de tijd ‘A. dat wist ik al’, dan denk je een deel van de tijd ‘B. wat een gelul, deze auteur weet totaal niet waar hij het over heeft’ en heel soms denk je ‘C. hee, dat is nieuw, hier heb ik wat aan, dit wil ik toepassen’.
Een goed managementboek heeft naar mijn idee vooral veel nodig van gedachte C: het moet verrassen, vernieuwen, toevoegen. Maar het gevaar van gedachte B ligt levensgroot op de loer. We hebben het hier niet over een kookboek, waarvan de lezersschare bestaat uit goedbedoelende dikbuikige lieverds met een honger naar mooie foto’s en lekkere resultaten. Die een recept dat niet bevalt glimlachend terzijde schuiven met de gedachte ‘het lijkt mij niet lekker, maar over smaak valt niet te twisten’. Nee, mijn potentieel publiek bestaat uit kritische, hoogopgeleide, zichzelf overschattende arrogante betweters (just saying), die je eerst over een huizenhoge horde laten springen waarbij je je geloofwaardigheid aan dient te tonen, waarna ze héél wellicht mompelen ‘tja, misschien zit er wel wat in’.
Toegegeven, dit baseer ik op de aanname dat mijn publiek lijkt op mijzelf, maar als ik zelf niet zo’n kritische, hoogopgeleide, zichzelf overschattende arrogante betweter zou zijn, dan was ik nooit begonnen aan deze exhibitionistische exercitie.
Toegegeven, dit baseer ik op de aanname dat mijn publiek lijkt op mijzelf, maar als ik zelf niet zo’n kritische, hoogopgeleide, zichzelf overschattende arrogante betweter zou zijn, dan was ik nooit begonnen aan deze exhibitionistische exercitie.
Die kritische, hoogopgeleide (etc etc) houding leidt er toe dat gedachte B (zie de uiteenzetting van hiervoor) altijd klaar staat om toe te slaan. Een zelfverzekerde geest heeft immers een sterke voorkeur voor gedachte A (‘ik wist dit al, dat komt omdat ik bijna alles al weet’), traint zich uit zelfbehoud in gedachte B (‘dit wist ik nog niet, maar dat komt doordat het kletskoek is’) en voelt zich uiterst onprettig bij gedachte C (‘dit wist ik nog niet en dat komt doordat het nieuw en nuttig is’).
Voor een schrijver is er één gemakkelijke manier om dit te omzeilen: je schrijft een spannende thriller over een moord in een grachtenpand of een dreigende uitbraak van een mysterieuze ziekte. Spannend, maar met als enige doel voor de lezer: tijdverdrijf. De lezer raakt meegesleept en komt geen moment op het idee ‘dat wist ik al lang’. Een dergelijk verhaal heb ik al eens geprobeerd, dat is niets voor mij. Het houdt mij niet lang genoeg geboeid om er honderden uren aan schrijven, herschrijven, schrappen en bijvijlen in te steken. Bovendien bestaan er al duizenden pogingen in dat genre en vind ik dat je er alleen aan moet beginnen wanneer je ervan overtuigd bent dat je Jonathan Kellerman of John Grisham naar de kroon kunt steken.
Voor een schrijver is er één gemakkelijke manier om dit te omzeilen: je schrijft een spannende thriller over een moord in een grachtenpand of een dreigende uitbraak van een mysterieuze ziekte. Spannend, maar met als enige doel voor de lezer: tijdverdrijf. De lezer raakt meegesleept en komt geen moment op het idee ‘dat wist ik al lang’. Een dergelijk verhaal heb ik al eens geprobeerd, dat is niets voor mij. Het houdt mij niet lang genoeg geboeid om er honderden uren aan schrijven, herschrijven, schrappen en bijvijlen in te steken. Bovendien bestaan er al duizenden pogingen in dat genre en vind ik dat je er alleen aan moet beginnen wanneer je ervan overtuigd bent dat je Jonathan Kellerman of John Grisham naar de kroon kunt steken.
Nergens echt verstand van
Je moet schrijven over iets waar je verstand van hebt, zo schijnt het. Ik heb nergens écht verstand van. Daarom ben ik manager geworden. Van dat vak heb ik een klein beetje verstand gekregen. En dus zal ik daarover moeten schrijven. Maar het leidt er wel toe dat ik terecht kom bij een lezerspubliek dat uiterst kritisch en terughoudend reageert op nieuwigheden.
Vandaar, o listigheid: de dekmantel van het verhaal. Ik ben gedachten A en B gaan zien als mijn vijanden. Gedachte C is niet mijn vijand, maar ook niet noodzakelijkerwijs mijn vriend. Ik heb hem niet nodig. Als ‘misschien zit er wel wat in’ zich niet openbaart als een bewuste gedachte, maar als een onbewust gevoel, een vage emotie, dan heb ik mijn doel bereikt. En met een verhaal kan ik misschien deze bewuste gedachten wel allemaal de mond snoeren, misschien kan ik de lezer met een beetje plot, een beetje spanning en een beetje romantiek om te tuin leiden. Is dat ethisch verantwoord? Is het ‘netjes’? Of is het ‘not done’?
Daar ben ik nog niet uit. Ik heb jaren geleden geëxperimenteerd met conversationele hypnose en dat vond ik soms wel te ver gaan. Dus in mijn geschreven werk blijf ik net iets meer aan de pluszijde van de grens tussen bewustzijn en onderbewustzijn. Of de vorm die ik gekozen heb ethisch verantwoord is, moeten mijn lezers maar beoordelen. Ik ben ervan overtuigd dat het wel zo is.
Mijn dertigjarige writer’s block begon langzaam af te brokkelen. Er ontstond een lijstje met verhaal-ideeën die konden worden uitgewerkt. En bij sommige ontstond een idee voor een plot. Drie plots waren het in eerste instantie. De keuze voor welk plot als eerste uitgewerkt moest worden, ontstond redelijk arbitrair. Ik had bij elk idee al wat aantekeningen verzameld en bij één van de ideeën stonden er uiteraard meer dan bij de andere. Dus het idee met de meeste verzamelde aantekeningen moest als eerste worden opgepakt.
Elders op deze website worden al deze verhalen aan u voorgesteld en kunt u stukken downloaden om er kennis mee te maken.
Vandaar, o listigheid: de dekmantel van het verhaal. Ik ben gedachten A en B gaan zien als mijn vijanden. Gedachte C is niet mijn vijand, maar ook niet noodzakelijkerwijs mijn vriend. Ik heb hem niet nodig. Als ‘misschien zit er wel wat in’ zich niet openbaart als een bewuste gedachte, maar als een onbewust gevoel, een vage emotie, dan heb ik mijn doel bereikt. En met een verhaal kan ik misschien deze bewuste gedachten wel allemaal de mond snoeren, misschien kan ik de lezer met een beetje plot, een beetje spanning en een beetje romantiek om te tuin leiden. Is dat ethisch verantwoord? Is het ‘netjes’? Of is het ‘not done’?
Daar ben ik nog niet uit. Ik heb jaren geleden geëxperimenteerd met conversationele hypnose en dat vond ik soms wel te ver gaan. Dus in mijn geschreven werk blijf ik net iets meer aan de pluszijde van de grens tussen bewustzijn en onderbewustzijn. Of de vorm die ik gekozen heb ethisch verantwoord is, moeten mijn lezers maar beoordelen. Ik ben ervan overtuigd dat het wel zo is.
Mijn dertigjarige writer’s block begon langzaam af te brokkelen. Er ontstond een lijstje met verhaal-ideeën die konden worden uitgewerkt. En bij sommige ontstond een idee voor een plot. Drie plots waren het in eerste instantie. De keuze voor welk plot als eerste uitgewerkt moest worden, ontstond redelijk arbitrair. Ik had bij elk idee al wat aantekeningen verzameld en bij één van de ideeën stonden er uiteraard meer dan bij de andere. Dus het idee met de meeste verzamelde aantekeningen moest als eerste worden opgepakt.
Elders op deze website worden al deze verhalen aan u voorgesteld en kunt u stukken downloaden om er kennis mee te maken.